Essay: Wie zich brandt, moet zijn tijd (vooruit)zitten. De voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht Flipbook PDF

Essay: Wie zich brandt, moet zijn tijd (vooruit)zitten. De voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht

4 downloads 123 Views 4MB Size

Story Transcript

26 | Asega | Januari 2023 rUtger van oerS | de voorloPige hechteniS in het nederlandSe JeUgStrafrecht RUTGER VAN OERS wie zich brandt, moet zijn tijd (vooruit)zitten. De voorlopige hechtenis in het nederlandse jeugdstrafrecht Kinderen tussen de twintig en achttien jaar die een strafbaar feit begaan, worden in beginsel berecht volgens het jeugdstrafrecht. Als een kind door het Openbaar Ministerie verdacht wordt van een strafbaar feit en het Openbaar Ministerie de zaak voor de rechter brengt, zijn de regels van het jeugdstrafrecht van toepassing. Deze regels wijken op bepaalde onderdelen af van de regels van het gewone strafrecht en gaan onder andere over de rol van de ouder van de minderjarige verdachte en diens advocaat.1 Op bepaalde onderdelen strookt het jeugdstrafrecht met het strafrecht dat van toepassing is op meerderjarigen die een strafbaar feit plegen. In 2009 heeft het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties voor het eerst uitdrukkelijk zijn bezorgdheid uitgesproken over de toepassing van voorlopige hechtenis ten aanzien van minderjarige verdachten in Nederland.2 In de jaren die volgden hebben onder meer de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), de Kinderombudsman en Defence for Children (DCI) en Unicef hun zorgen geuit over de voorlopige hechtenispraktijk van minderjarigen.3 Het tienerbrein Het strafrecht voor minderjarigen heeft – naast het berechtende dan wel vergeldend element – een groot pedagogisch component. Waar verschillende rechtsgebieden elkaar kruisen, wordt op dit punt de rechtswetenschappelijke bubbel doordrongen door de medische wetenschap. Wetenschappelijk onderzoek constateert immers dat het brein van een minderjarige ofwel het puberbrein nog niet is volgroeid zoals dat van een 30-jarige. ‘A teenage brain is just an adult brain with fewer miles on it’, aldus Jensen.4 Wanneer advocaten, het Openbaar Ministerie en rechters te maken hebben met een minderjarige verdachte, weten zij dat hun brein ‘anders’ werkt dan wanneer deze volgroeid is. Het wettelijk kader Nederland kent sinds 1905, een jeugdstrafrecht (destijds droeg het de naam ‘kinderstrafrecht’), met bijzondere voorschriften voor de vervolging, berechting en sanctionering van minderjarigen.5 Het jeugdstrafrecht is in beginsel van toepassing op jeugdigen die ten tijde van het delict de leeftijd van 12 jaar, doch niet die van 18 jaar hebben bereikt op grond van artikel 486 juncto artikel 488 lid 2 Wetboek van Strafvordering (hierna ook te noemen: Sv) juncto artikel 77a Wetboek van Strafrecht (hierna ook te noemen: Sr). Het Nederlandse jeugdstrafrecht kent evenwel een fl exibele bovengrens: de wet maakt het mogelijk om minderjarigen die ten tijde van het delict 16 of 17 jaar oud zijn te sanctioneren volgens het commune strafrecht op grond van artikel 77b Sr, terwijl jongvolwassenen die ten tijde van het delict achttien tot drieëntwintig jaar oud zijn jeugdsancties opgelegd kunnen krijgen.6 Het Nederlandse jeugdstrafrecht is eerst en vooral strafrecht. De wetgever heeft meermaals benadrukt dat het beginsel van ‘geen straf zonder schuld’ ook van toepassing is op minderjarigen.7 In de jaren 2012 en 2013 is het wetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht ingediend. Het gaat uit van de mogelijkheid om een sanctie uit het gewone strafrecht toe te passen bij een minderjarige en een sanctie uit het meer pedagogische sanctiepakket van het jeugdstrafrecht bij een jongvolwassene. Het wetsvoorstel gaat uit van maximale fl exibiliteit rond de leeftijdsgrens van 18 jaar. ESSAY


Daarbij wordt het volledige sanctiepakket uit het jeugdstrafrecht en het gewone strafrecht voor de bestraffing van criminele adolescenten beschikbaar gesteld.8 Dit vormt de kern van de wettelijke uitwerking van een strafrecht waarin adolescenten als een afzonderlijke doelgroep zullen worden benaderd. Het geheel van de maatregelen in dit adolescentenstrafrecht is erop gericht de criminele adolescent maximaal te stimuleren een verantwoorde rol in de samenleving op zich te nemen, waarbij hij zich van verder crimineel gedrag zal onthouden. Onder adolescenten worden hier verstaan jeugdigen en jongvolwassenen in de leeftijd van 15 tot 23 jaar. Zij delen kenmerkende eigenschappen. Juist in deze leeftijd komt specifiek risicogedrag voor. Een wezenlijke psychologische ontwikkeling ter voorkoming van dat gedrag, treedt pas na het achttiende levensjaar op.9 De voorlopige hechtenis kan worden beschouwd als het zwaarste dwangmiddel in het Nederlandse jeugdstrafrecht. Het voorziet de autoriteiten van een instrument om een minderjarige verdachte van een strafbaar feit reeds voorafgaand aan de terechtzitting zijn vrijheid te ontnemen. De rechtercommissaris of raadkamer kan, op vordering van de officier van justitie, overgaan tot het bevelen van voorlopige hechtenis indien hij dit nodig acht om te voorkomen dat de verdachte hangende het strafproces vlucht, recidiveert, de waarheidsvinding belemmert of dat de vrijlating van de verdachte maatschappelijke onrust veroorzaakt.10 De voorlopige hechtenis is geregeld in artikel 67 e.v. Sr. Artikel 67 Sv heeft een bewogen verleden. De materie was tot 1973 geregeld in artikel 64 Sr.11 Het artikel werd toen al achtmaal gewijzigd en/of aangevuld. De oorspronkelijke inhoud van artikel 67 Sv werd, in gewijzigde vorm, overgebracht naar artikel 66 Sv.12 Sindsdien is artikel 67 Sv nog vele malen gewijzigd of aangevuld. In concreto kan een bevel tot voorlopige hechtenis worden gegeven in geval van verdenking van een der misdrijven genoemd in lid 1 sub a tot en met sub c van artikel 67 Sr. Hieruit valt af te leiden dat voorlopige hechtenis mogelijk is indien op een misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Een gegrond bevel op voorlopige hechtenis kan slechts worden gegeven op grond van artikel 67a lid 1 Sr: a. indien uit bepaalde gedragingen van de verdachte, of uit bepaalde, hem persoonlijk betreffende omstandigheden, blijkt van ernstig gevaar voor vlucht; b. indien uit bepaalde omstandigheden blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert. De woorden ‘is gesteld’ maken duidelijk dat het wettelijke strafmaximum bepalend is. Strafverzwarende en strafverlichtende omstandigheden tellen dus niet mee, tenzij die omstandigheden zijn opgenomen in een bijzondere delictsomschrijving. Zo kan ook voor medeplichtigheid en poging tot diefstal (zie artikel 310 Sr) in beginsel een bevel tot voorlopige hechtenis worden gegeven.13 Voorlopige hechtenis heeft tegelijkertijd een inherent controversieel karakter, zeker als het minderjarige verdachten betreft.14 Het gaat hierbij immers om vrijheidsbeneming van een minderjarige op verdenking van een strafbaar feit vóórdat zijn schuld in rechte is vastgesteld.15 Voorlopige hechtenis maakt hiermee niet alleen inbreuk op de persoonlijke vrijheid van de minderjarige verdachte, maar verdraagt zich ook moeizaam met de onschuldpresumptie. Dit is een fundamenteel beginsel dat geldt als een essentiële voorwaarde voor een eerlijk proces. Tegen deze achtergrond wordt de voorlopige hechtenis door de wetgever gekwalificeerd als een strafvorderlijk dwangmiddel en niet als een straf.16 Vanuit het perspectief van de minderjarige verdachten daarentegen, wordt de voorlopige hechtenis vaak wel als een straf ervaren. Het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna ook te noemen: IVRK), het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna ook te noemen: EVRM) en andere internationale en Europese kinder- en mensenrechtenstandaarden schrijven dan ook voor dat uiterst terughoudend moet worden omgegaan met voorlopige hechtenis van minderjarigen.17 Dit uitgangspunt komt ook in de Nederlandse wetgeving naar voren in artikel 493 lid 1 Sv. Voorlopige hechtenis wordt voor een zo kort mogelijke passende duur bevolen. Indien de rechter de voorlopige hechtenis van de verdachte beveelt, gaat hij na of de tenuitvoerlegging van dit bevel kan worden geschorst. Dit geschiedt hetzij onmiddellijk hetzij na een bepaald tijdsverloop. De rechter kan daarbij een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet of, indien de verdachte inmiddels de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, een reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, opdracht geven toezicht te RUTGER VAN OERS | DE VOORLOPIGE HECHTENIS IN HET NEDERLANDSE JEUGSTRAFRECHT Januari 2023 | Asega | 27


28 | Asega | Januari 2023 rUtger van oerS | de voorloPige hechteniS in het nederlandSe JeUgdStrafrecht houden op de naleving van voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Toch zijn er vanuit de praktijk en het beleid ook kritische geluiden te horen over dit uitgangspunt in jeugdstrafzaken. Zo stelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in een brief van 8 april 2015 – op basis van gesprekken met ketenpartners uit de praktijk – dat het erop lijkt dat er vanwege de snelle schorsing van de voorlopige hechtenis van minderjarigen “kansen worden gemist voor een snelle aanpak van achterliggende problematiek”.18 Eerder hebben beleidsmakers het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht al eens als rechtvaardiging aangevoerd om een ruimere toepassing van voorlopige hechtenis van minderjarige veelplegers te propageren. Dit was bij wijze van “lik-op-stuk” (ofwel “korte klap”), waar een “pedagogisch effect” van zou uitgaan.19 De voorlopige hechtenis van minderjarigen blijkt aldus vanuit verschillende gezichtspunten te kunnen worden bezien. Deze gezichtspunten laten zich vertalen in belangen die de rechter-commissaris of raadkamer zal moeten afwegen in zijn beslissing over de voorlopige hechtenis van een minderjarige verdachte. Dit maakt de voorlopige hechtenisbeslissing in jeugdstrafzaken bijzonder complex.20 Een lastige afweging Het rechterlijke besluitvormingsproces over de voorlopige hechtenis van een minderjarige verdachte is complex en delicaat. In de besluitvorming inzake de voorlopige hechtenis van een minderjarige verdachte kunnen vier – juridisch relevante – categorieën belangen worden onderscheiden: 1. strafvorderlijke belangen, 2. belangen van persoonlijke vrijheid, 3. belangen van een eerlijk proces; en 4. pedagogische belangen van vroegtijdig ingrijpen.21 Deze belangen moeten worden afgewogen in het licht van het ‘belang van het kind’ als overkoepelende, primaire overweging in alle beslissingen betreff ende minderjarigen in het kader van het jeugdstrafrecht. Dit is gelegen in de pedagogische benadering.22 Hierin onderscheidt het zich van het commune strafrecht. Zo geldt voor jeugdigen een aantal bijzondere strafvorderlijke bepalingen. Hierbij kan worden gedacht aan de voorschriften dat jeugdstrafzittingen worden behandeld door een kinderrechter en in beginsel achter gesloten deuren plaatsvinden op grond van artikel 495 Sv juncto artikel 495b Sv. Ook kent het jeugdstrafrecht een eigen sanctiestelsel waarin de jeugddetentie, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) en de gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) als zwaarste sancties hebben te gelden op grond van artikel 77i Sr respectievelijk artikel 77s Sr juncto artikel 77w Sr. Het jeugdsanctiestelsel wijkt af van het commune sanctiestelsel door lagere strafmaxima en een sterkere focus op resocialisatie, heropvoeding en positieve beïnvloeding van gedrag.23 Hiermee geeft de wetgever blijk van erkenning van het idee dat minderjarige verdachten nog in ontwikkeling zijn en daarmee in een kwetsbare positie verkeren in het strafproces, verminderd verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun gedragingen en op een jeugdspecifi eke wijze moeten worden behandeld en gesanctioneerd.24 Het jeugdstrafrecht kenmerkt zich door een persoonsgerichte aanpak; als uitgangspunt geldt dat “individueel maatwerk” wordt geleverd om inter venties zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de ontwikkeling en omstandigheden van de betreffende minderjarige.25 Om deze jeugdspecifi eke, op de individuele minderjarige toegesneden aanpak te kunnen realiseren, zijn in het jeugdstrafrecht verschillende gespecialiseerde instanties betrokken, waaronder de Raad voor de Kinderbescherming, gecertifi ceerde instellingen (lees: jeugdreclassering) en justitiële jeugdinrichtingen. Kinderrechten De rechtswaarborgen tegen onrechtmatigheid en willekeur, zoals neergelegd in artikel 37 onder b Verdrag inzake de rechten van het kind, artikel 9 lid 1 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna ook te noemen: IVPBR) en artikel 5 lid 1 EVRM, zijn uitsluitend van toepassing als sprake is van een inbreuk op het recht op persoonlijke vrijheid. Dit betreft het


Januari 2023 | Asega | 29 RUTGER VAN OERS | DE VOORLOPIGE HECHTENIS IN HET NEDERLANDSE JEUGDSTRAFRECHT recht om fysiek vrijelijk te kunnen bewegen in strikte zin, hetgeen onderscheiden moet worden van het recht op vrije verplaatsing. Artikel 37 onder b Verdrag inzake de rechten van het kind verklaart zich van toepassing op situaties die kunnen worden aangemerkt als ‘vrijheidsberoving’ (lees: ‘deprivation of liberty’, ook wel vertaald als ‘vrijheidsbeneming’ of ‘vrijheidsontneming’) van minderjarigen, waaronder in ieder geval: - aanhouding; - inhechtenisneming; en - gevangenneming.26 Noch artikel 37 Verdrag inzake de rechten van het kind als zodanig, noch het op deze bepaling betrekking hebbende General Comment no. 10 van het Kinderrechtencomité voorziet in een duidelijke uitleg van wat vrijheidsberoving inhoudt. Een nadere definiëring kan evenwel worden gevonden in de in 1990 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen ‘Havana Rules’ inzake de bescherming van jeugdigen die hun vrijheid zijn ontnomen.27 Voorlopige hechtenis maakt inbreuk op het grondrecht van persoonlijke vrijheid, zoals neergelegd in artikel 15 van de Nederlandse Grondwet. Uit het eerste lid van deze grondwettelijke bepaling volgt dat buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald niemand zijn vrijheid mag worden ontnomen. De wettelijke grondslag voor voorlopige hechtenis is te vinden in artikel 63 e.v. Sv. Desalniettemin kan voorlopige hechtenis worden beschouwd als een bijzonder ernstige ingreep in de persoonlijke vrijheid, daar het gaat om vrijheidsbeneming van een verdachte van een strafbaar feit nog voordat zijn schuld in rechte is vastgesteld.28 Het is dit inherent problematische karakter waarin de grenzen liggen besloten van een gerechtvaardigd gebruik van voorlopige hechtenis.29 De voorlopige hechtenis voorziet de autoriteiten van een instrument om ten aanzien van een verdachte van een strafbaar feit reeds voorafgaand aan de terechtzitting vergaande interventies te treffen. Hiermee komt de voorlopige hechtenis tegemoet aan, zoals Van Veen & Balkema het stellen, “de behoefte van de autoriteiten om onverwijld op aantasting van de rechtsorde en bedreiging van het overheidsgezag te kunnen reageren met doelmatige, onmiddellijk werkende middelen”. De voorlopige hechtenis heeft derhalve een sterk doel gebonden karakter en mag nimmer als zelfstandige interventie worden gebruikt. Meer concreet, wordt de toepassing van de voorlopige hechtenis – zowel in het commune strafrecht als in jeugdstrafrecht – gelegitimeerd en begrensd door het strafvorderlijke kader als neergelegd in artikel 67a Sv. Het bevat de wettelijke gronden waarop de rechter de toepassing van voorlopige hechtenis mag baseren. Het karakter van de voorlopige hechtenis als strafvorderlijk dwangmiddel impliceert dat het gebruik van voorlopige hechtenis in beginsel slechts gerechtvaardigd kan zijn indien dit strekt tot één van deze uit artikel 67a Sv voortvloeiende strafvorderlijke doelstellingen. Op basis van het verbod op onrechtmatige en willekeurige vrijheidsbeneming op grond van artikel 5 lid 1 onder c juncto lid 3 EVRM en de daarin besloten liggende proportionaliteitseisen die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens stelt aan toepassing van voorlopige hechtenis ten aanzien van minderjarigen kan het besluitvormingsproces van de (nationale) rechter bij het nemen van een voorlopige hechtenisbeslissing in een jeugdstrafzaak worden onderverdeeld in de volgende vijf ‘stappen’: 1. Is er sprake van een ‘redelijke verdenking’ dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een (ernstig) strafbaar feit? 2. Is er sprake van ‘relevante en voldoende redenen’ die toepassing van voorlopige hechtenis zouden kunnen rechtvaardigen? Hierbij geldt als uitgangspunt dat verdachten in beginsel hun proces in vrijheid mogen afwachten. 3. Is voorlopige hechtenis ‘strikt noodzakelijk’ om de – uit de betreffende ‘relevante en voldoende redenen’ voortvloeiende – doelstellingen te kunnen verwezenlijken of kan worden volstaan met minder ingrijpende middelen dan voorlopige hechtenis? 4. Weegt het belang van verwezenlijking van deze doelstellingen door middel van voorlopige hechtenis, met inachtneming van de onschuldpresumptie, zwaarder dan de inbreuk die met de voorlopige hechtenis wordt gemaakt op het belang van de verdachte om zijn proces in vrijheid af te wachten? 5. Indien de rechter deze vragen bevestigend beantwoordt, is toepassing van voorlopige hechtenis noodzakelijk en gerechtvaardigd. De rechter zal dan moeten bepalen voor welke duur hij de voorlopige hechtenis beveelt. Hiermee staat hij voor de volgende vraag gesteld: 6. Voor welke duur is een bevel tot voorlopige hechtenis, gelet op de voorgaande vier criteria, aanstonds gerechtvaardigd?


rUtger van oerS | de voorloPige hechteniS in het nederlandSe JeUgdStrafrecht 30 | Asega | Januari 2023 Uiteindelijk moeten deze vijf stappen waarborgen dat voorlopige hechtenis van minderjarigen slechts als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur wordt toegepast. Dit uitgangspunt moet de rechter bij elke stap voor ogen houden.30 De beslisruimte van de rechter bij het selecteren, defi niëren, clusteren en afwegen van de ‘relevante’ belangen in het kader van de voorlopige hechtenisbeslissing is niet onbegrensd. Zoals hierboven duidelijk is geworden, komt de rechter pas aan een belangenafweging toe nadat hij een ‘redelijke verdenking’ en een ‘relevante en voldoende reden’ voor voorlopige hechtenis aanwezig acht (stap één en twee van het besluitvormingsschema) en hij is nagegaan of de – uit de ‘relevante en voldoende reden’ voortvloeiende – doelstelling ook door minder ingrijpende middelen dan voorlopige hechtenis kan worden verwezenlijkt (stap drie van het besluitvormingsschema). Dit houdt in dat een bepaald belang toepassing van voorlopige hechtenis niet kan rechtvaardigen indien dit belang niet is terug te voeren tot de door het EHRM vastgestelde ‘relevante en voldoende redenen’ voor voorlopige hechtenis of indien dit belang ook door een minder ingrijpend middel dan voorlopige hechtenis kan worden behartigd. Dit vormen de eerste twee begrenzingen van de ruimte waarbinnen de belangenafweging plaatsvindt.31 Straf versus maatregel Zoals hiervoor is aangegeven, gaat het jeugdstrafrecht evenals het gewone strafrecht uit van een principieel onderscheid tussen straff en en maatregelen. Een straf vormt een vergeldende reactie op een strafbaar feit, waarin de ernst van het feit en het verwijt dat de dader daarvan kan worden gemaakt tot uitdrukking komen. Zij vinden vertaling in de strafduur of strafhoogte. Een straf dient in de eerste plaats proportioneel te zijn in relatie tot de ernst van het gepleegde feit. De maatregelen zijn – algemeen gesteld – gericht op het herstel van een rechtmatige toestand, op het bewaken van het behoud daarvan of op de veiligheid van de samenleving. De manier waarop de maatregel invulling krijgt en de duur daarvan zijn met het doel nauw verbonden. Wanneer het doel van de maatregel is verwezenlijkt, kan de maatregel ophouden te bestaan. Als er gevaar uitgaat van de dader, draagt de maatregel eraan bij dat de maatschappij tegen dit gevaar wordt beschermd. Ligt aan het gevaar een stoornis ten grondslag, dan strekt de maatregel er mede toe deze stoornis weg te nemen.32 Conclusie Duidelijk is geworden dat de voorlopige hechtenis uiteenlopende functies en schaduwfuncties vervult en daarmee een belangrijke positie inneemt in het functioneren van het Nederlandse jeugdstrafrechtssysteem. Tegelijkertijd is vastgesteld dat de bescherming van minderjarige verdachten tegen onrechtmatige en willekeurige toepassing van voorlopige hechtenis binnen dit systeem niet optimaal is gewaarborgd. Niet is gegarandeerd dat voorlopige hechtenis van minderjarigen structureel enkel op legitieme gronden en slechts als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur wordt toegepast. Gelet op het ingrijpende karakter van voorlopige hechtenis van een minderjarige verdachte en de mogelijk verstrekkende gevolgen daarvan voor het verdere verloop van zijn strafzaak en zijn toekomst daarna, is het evenwel cruciaal dat structureel wordt gewaarborgd dat minderjarigen worden beschermd tegen onrechtmatige en willekeurige toepassing van voorlopige hechtenis. Dit betekent dat de pedagogische invalshoek van het jeugdstrafrecht weliswaar kan of zelfs moet doorwerken in de wijze waarop wordt omgegaan met voorlopige hechtenis van minderjarigen, maar dat daarbij te allen tijde de rechtswaarborgen uit zowel het wettelijke kader als uit het internationale en Europese kader van kinder- en mensenrechten in acht moeten worden genomen.33


Eindnoten 1 Jeugdstrafrecht – De regels van het jeugdstrafrecht wijken op bepaalde onderdelen af van de regels van het gewone strafrecht, www.rechtspraak.nl (laatst geraadpleegd op: 4 december 2022). 2 Rapportage Kinderrechtencomité 2009, par. 77. 3 RSJ 2011(a), p. 45; vgl. Kinderombudsman 2012, p. 59; vgl. DCI & Unicef 2012, p. 18. 4 Knox, in: NPR, ‘The teen brain: It’s just not grown up yet’, 1 maart 2010, www.npr.org (laatst geraadpleegd op: 4 december 2022). 5 Wet van 12 februari 1901, Stb. 1901, 63 (Strafrechtelijke Kinderwet); zie ook: Kamerstukken II 1897-1898, 219, nr. 3 (MvT). 6 Zie resp. Kamerstukken II 1899/00, 31, nr. 1 en Kamerstukken II 2012/13, 33498, nr. 3, p. 3 (MvT). 7 Kamerstukken II 1955/56, 4141, nr. 3, p. 10 (MvT); Kamerstukken II 1989/90, 21327, nr. 3, p. 4 (MvT); Kamerstukken II 2005/06, 30332, nr. 3, p. 14 (MvT). 8 Kamerstukken II 2012/13, 33498, nr. 3, p.1 (MvT). 9 Kamerstukken II 2012/13, 33498, nr. 3, p.1 (MvT). 10 N. van den Brink, Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-Reeks) (diss. Leiden), par. 1.2, Deventer: Wolters Kluwer 2017. 11 Overbrenging naar artikel 67 bij de Wet van 26 oktober 1973, Stb. 1973, 509. 12 A.L. Melai/ M.S. Groenhuijsen e.a. (red.) Archief Wetboek van Strafvordering, geschiedenis van artikel 67 (laatst geraadpleegd op 4 december 2022). 13 Morra, in: T&C Strafvordering, art. 67 Sv, Gevallen voorlopige hechtenis/ernstige bezwaren (laatst geraadpleegd op 4 december 2022). 14 Commissie Anneveldt 1982, p. 24. 15 Beijerse 2009, p. 315; Van den Brink 2012, p. 5-6. Vgl. ook Baauw 1978, p. 1; J. M. Reijntjes, Voorarrest, p. 1 Deventer: Wolters Kluwer 1994. 16 Kamerstukken II 1913/14 283, nr. 3, p. 63 (MvT). 17 Van den Brink & Liefaard 2014, p. 45-47. 18 N. van den Brink, Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-Reeks) (diss. Leiden), par. 1.2, Deventer: Wolters Kluwer 2017. 19 Kamerstukken II 2002/03 283, nr. 1, p. 17-18. 20 N. van den Brink, Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-Reeks) (diss. Leiden), par. 1.2, Deventer: Wolters Kluwer 2017. 21 N. van den Brink, Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-Reeks) (diss. Leiden), par. 1.3, Deventer: Wolters Kluwer 2017. 22 Kamerstukken II 1955/56, 4141, nr. 3, p. 10 (MvT); Kamerstukken II 2005/06, 30332, nr. 3, p. 1 (MvT); Kamerstukken II 2012/13, 33498, nr. 3, p. 24 (MvT). 23 Kamerstukken II 1897/98, 219, nr. 3, p. 8 (MvT); Kamerstukken II 1955/56, 4141, nr. 3, p. 10 (MvT); Kamerstukken II 1989/90, 21327, nr. 3, p. 10 (MvT); Kamerstukken II 2005/06, 30332, nr. 3, p. 1 (MvT); Kamerstukken II 2012/13, 33498, nr. 3, p. 19 (MvT). 24 Kamerstukken II 1897/98, 219, nr. 3, p. 7-8 (MvT); vgl. Kamerstukken II 2012/13, 33498, nr. 3, p. 18 (MvT). 25 Kamerstukken II 2005/06, 30332, nr. 3, p. 12 (MvT); Kamerstukken II 2012/13, 33498, nr. 3, p. 21 (MvT). 26 N. van den Brink, Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-Reeks) (diss. Leiden), par. 2.2, Deventer: Wolters Kluwer 2017. 27 UN Minimum rules for the protection of juveniles deprived of their liberty’, Resolutie 45/113, 14 december 1990. 28 Kamerstukken II 1955/56, 4141, nr. 3, p. 15 (MvT); Kamerstukken I 1973/74, 9994, nr. 14, p. 5. 29 J. M. Reijntjes, Voorarrest, p. 1 Deventer: Wolters Kluwer 1994. 30 N. van den Brink, Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-Reeks) (diss. Leiden), par. 3.2, Deventer: Wolters Kluwer 2017. 31 N. van den Brink, Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-Reeks) (diss. Leiden), par. 3.4.1, Deventer: Wolters Kluwer 2017. 32 Kamerstukken II 2012/13, 33498, nr. 3, p.23 (MvT). 33 N. van den Brink, Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-Reeks) (diss. Leiden), par. 10.5, Deventer: Wolters Kluwer 2017. RUTGER VAN OERS | DE VOORLOPIGE HECHTENIS IN HET NEDERLANDSE JEUGDSTRAFRECHT Januari 2023 | Asega | 31


Get in touch

Social

© Copyright 2013 - 2024 MYDOKUMENT.COM - All rights reserved.